Cette page reprend dans des termes simples les grandes étapes de la réalisation du bilan Proteomis, la signification des divers documents remis au médecin et au patient, la présentation de la structure du bilan et enfin son intérêt d’aide au diagnostic et à la décision thérapeutique.
Contrairement aux analyses sanguines habituelles, le bilan Proteomis ne tend pas à savoir si le sang du patient contient une quantité anormale de certaines substances ou cellules simples et bien définies ; il affiche au contraire les réactions de toutes les protéines sériques à une cinquantaine de tests choisis pour couvrir le spectre des glycoprotéines acides jusqu'aux immunoglobulines et incluant des tests dits "larges". (lors de chaque test, le laboratoire ajoute une autre substance chimique au sérum sanguin).
L'équilibre entre les protéines sériques ("la clef de notre boîte noire") constitue le point de départ de cette batterie de tests. En ajoutant tous ces réactifs différents, l'équilibre électrocolloidal du sérum est, à chaque reprise, soumis à une autre épreuve. Ainsi, la mesure de chaque test rendra visible un autre groupe des quelques 500.000 protéines sériques. Les résultats collectés sont ensuite comparés aux normes statistiques calculées sur un vaste ensemble d'analyses déjà enregistrées. La banque de données Proteomis contient déjà plusieurs centaines de milliers d’enregistrements. C'est dire que la base statistique utilisée pour calculer le degré de déviation positive ou négative d'un test, est extrêmement large.
Het onderscheid met een klassiek bloedonderzoek : ipv te zoeken naar afwijkingen in de hoeveelheid van enkelvoudige, wel omschreven stoffen of cellen in het bloed, toont een Proteomis-bilan daarentegen de reacties van de gezamenlijke bloedeiwitten (= het serum) op een standaard reeks van een 50-tal proeven (= voor elke proef wordt er een verschillende scheikundige stof aan het bloedserum toegevoegd).
Het uitgangspunt voor deze testbatterij van proeven is het complexe onderlinge evenwicht van de serumeiwitten ("de sleutel van onze zwarte doos"). Door toevoeging van al die verschillende reageerstoffen wordt het electrocolloidale evenwicht van het serum telkens op een andere manier getest, waardoor om beurten andere groepen van de 500.000 serumeiwitten zichtbaar worden voor meting in het laboratorium. Deze gemeten reactiewaarden worden nadien afgewogen aan standaarden die op het geheel van de totnogtoe verzamelde onderzoeken worden berekend: dat zijn er inmiddels een paar honderd duizend, zodat de statistische basis voor deze berekening, nl. hoeveel een test te laag of te hoog scoort, zeer betrouwbaar is.
Les documents remis sont de deux types : un tableau avec les noms chimiques des réactifs suivis du résultat chiffré de chaque réaction individuelle exprimée en DO (densité optique ou "unité BCD") puis de la plage de normalité de chaque test établie par le laboratoire et un graphique.
Chaque test porte le nom du réactif chimique utilisé. Par exemple : la mention "Test à l'acétate de cuivre 553 UN. BCD" signifie que, lorsque le laboratoire ajoute de l'acétate de cuivre au sérum de ce patient, on provoque une réaction biochimique (floculation) exprimée en UN. BCD. Il ne s'agit donc en aucune manière d'un dosage d'acétate de cuivre dans le sérum du patient ! Les noms propres comme Takata, Burstein et Kunkel étant les noms des auteurs des tests en question, ils renvoient également à certains réactifs chimiques (par exemple Takata = chlorure mercurique). La fourchette entre la limite inférieure et la limite supérieure est correcte mais n'est pas utilisée en tant que telle - elle remplit surtout les obligations légales de rendu des résultats d'analyse. C'est surtout le graphique qui apporte l'information utile.
Sur le tableau de ce résultats, les tests sont regroupés en 5 familles suivant une logique propre au laboratoire : les tests "acides", les tests "basiques" (l'opposé chimique de "acide"), les tests lipidiques (en fait = "neutres", les lipides ou les graisses ne réagissant de façon ni acide ni basique) et enfin les tests "larges". Cela signifie qu'un test "acide" (par exemple le test à l'acétate de cuivre) provoque la précipitation des protéines "acides" du sérum. Un test "basique" (par exemple le test de Kunkel au sulfate de zinc) en fait de même avec les protéines "basiques", un test "neutre" réagit avec les lipoprotéines tandis qu'un test "large" est caractérisé par un mélange de protéines des trois autres catégories.
Dans le graphique, chaque test prend la couleur de son groupe : vert pour les tests acides, rouge pour les lipoprotéines neutres, bleu pour les tests basiques et violet pour les tests larges.
Il en va de même pour la cinquième famille des tests (en gris), intitulée "protéinogramme" : les valeurs y figurant font exception à tout ce que nous avons jusqu'à présent exposé sur la notion de "test". Elles ne renvoient pas à des essais ou des tests sur le sérum, mais bel et bien à des déterminations de quantités. Le laboratoire utilise pour cette famille la classification des protéines sériques qu'adoptent également les analyses de sang classiques : globulines alpha1, alpha2, bêta et gamma. Moyennant ces valeurs, quelques caractéristiques sont encore calculées (par exemple S/G = le rapport entre les petites sérines et les grandes globulines du sérum). La barre de floculation enfin n'a pas vraiment sa place ici, ce chiffre étant la moyenne arithmétique de l'ensemble des valeurs de réaction dans les quatre cases principales.
L'analyse de laboratoire proprement dite figure donc intégralement sur la page au papier à en-tête du laboratoire.
De overhandigde documenten bestaan uit twee soorten : een eerste blad, met een tabel in vijf vakken met een aantal bekende, maar vooral een reeks totaal vreemde scheikundige namen. Die worden gevolgd door een cijfer, dat voor vier vakken in OD eenheden wordt weergegeven, op hun beurt gevolgd door de norm-waarden (onder- en bovengrens) van het laboratorium. Deze bladzijde bevat de eigenlijke labo-resultaten.
Elke test draagt de naam van het scheikundige reagens waarmee hij werd uitgevoerd. Als er staat "Koperacetaat test 456 UN. BCD" dan wil dit zeggen = als men in het laboratorium koperacetaat aan het serum van deze patiënt toevoegt, ontwikkelt zich een reactieproces (flocculatie) dat gemeten werd op 456 eenheden UN. BCD (Unités Binaires Codées Décimales); het betekent dus hoegenaamd niet dat er in dit serum 456 mg of wat dan ook aan koperacetaat zou zitten ! Ook eigennamen zoals Takata, Burstein en Kunkel, zijn niet anders dan de namen van de geestelijke vaders van die tests en staan dus eveneens voor een reeks chemische reagentia (bv. Takata = kwikchloride). De opgegeven vork tussen onder- en bovengrens is correct, maar wordt in praktijk niet echt gehanteerd, omdat bij de omrekening van de testresultaten naar het eigenlijke profiel op een intelligentere wijze gebruik wordt gemaakt van de statistische informatie die in de centrale computer ligt opgeslagen. Dat komt verder aan bod. Omwille van wettelijke conformiteit moeten die vorkwaarden echter door het labo aangegeven worden.
De indeling van de tests (in de vier UN. BCD vakken) gebeurt op basis van laboratorium-logica: 'zure' tests, 'alkalische' tests (het scheikundige omgekeerde van 'zuur'), lipiden (in feite = 'neutrale' tests, want lipiden of vetten reageren noch zuur, noch alkalisch), en tenslotte 'brede' tests. Dwz. dat een 'zure' test (bv. de koperacetaat-test) 'zure' eiwitten uit het serum doet neerslaan, een 'alkalische' test (bv. de Kunkel-test met zinksulfaat) hetzelfde doet met 'alkalische' eiwitten, een neutrale test lipiden (correcter: lipo-eiwitten) reveleert en een 'brede' test tenslotte een mengsel van eiwitten uit de drie andere categorieën aanspreekt.
Elk van die tests is in het eigenlijke bilan (het tweede blad) terug te vinden in de kleur van zijn groep: groen voor de zure tests, blauw voor de alkalische, rood voor de lipoproteïnen en paars voor de breedband-tests.
Hetzelfde geldt voor het vijfde vak (grijze kleur), het zogenaamde 'eiwitspectrum': de waarden uit dit vak vormen een uitzondering op wat we tot zover met het begrip 'tests' hebben omschreven. Deze metingen zijn geen proeven op het serum of 'tests' maar wel degelijk bepalingen van echte hoeveelheden: alfa1-, alfa2-, beta- en gammaglobuline vormen samen de onderverdeling van onze serumeiwitten, zoals ook in het klassieke bloedonderzoek beschreven. Met deze hoeveelheden worden verder nog een paar kenmerken berekend (bv. A/G = de verhouding tussen de kleine serumAlbuminen en de grote serumGlobulinen), terwijl het troebelingsgetal dan weer niet echt in dit vakje thuishoort, omdat dit getal het rekenkundige gemiddelde is van alle reactiewaarden uit de 4 hoofdvakken.
Het eigenlijke labo-onderzoek is dus in zijn geheel op dit witte blad terug te vinden.
Les résultats du laboratoire sont ensuite convertis en un graphique, représentation formelle en "V" de la logique du collïde sérique comme mécanisme de description du vivant. Celui-ci s'appuie sur les données stockées dans l'ordinateur pour ranger tous les tests dans un ordre décroissant de déviation : cette visualisation nous permet de voir avec précision si le score d'un test est idéal, trop bas ou trop élevé (et dans quelle mesure).
Armés de ces critères, nous sommes en mesure d'évaluer les déviations quantitatives du bilan.
Mais nous utilisons également des normes qualitatives : les différents groupes de tests, identifiables grâce à leur couleur, traduisent le degré d'activité des sections correspondantes de notre activité biologique. De manière schématique, les tests glycoprotéiques verts sont liés à la "défense de première ligne", les tests lipidiques rouges à la partie "alimentation, gestion et contrôle", les tests basiques bleus à l'immunité complexe de notre équilibre hormonal et les tests larges violets à notre mémoire immunitaire. Tant l'ordre que la position des familes de tests et des tests à l'intérieur d'une famille nous aident à déterminer quels (groupes de) tests présentent un score anormal.
Maar daarnaast hanteren we ook kwalitatieve normen: de verschillende groepen van tests, te herkennen aan hun kleur, drukken de activiteitsgraad van overeenkomstige onderdelen van ons biologisch huishouden uit; die verschillende afdelingen schikken zich onderling in een min of meer bepaalde rangorde: in principe verwachten we de eerstelijnsafweer (weergegeven door de groene tests) rechts op kop, voeding, besturing en controle (rode tests) in 't midden en de complexe immuniteit van ons hormonaal evenwicht (blauwe tests) en van ons afweergeheugen (paarse tests) links achteraan. Rangorde en positie helpen ons dus om te weten welke groepen en/of individuele tests afwijkend scoren.
Waarvoor staan nu die verschillende groepen of kleuren ? Volgende tabel poogt een overzicht te schetsen.
Structure de la courbe Proteomis
De groene parameters zijn de barometer van onze eerstelijnsafweer. Die heeft volgende belangrijke kenmerken: hij is celgebonden (bv. onze witte bloedcellen maken hier deel van uit) en niet-specifiek, dwz. hij treedt in aktie ongeacht het soort aanval: mikroben, virussen, verwondingen, intoxicaties, enz. Dit stukje biologisch huishouden is gehuisvest in de bindweefselige netwerkstructuur die verspreid zit over al onze organen en tussen al onze cellen: dit grondsysteem draagt daarom terecht de mooie naam van 'Basis Bio Regulatie Systeem' (BBRS)
Links : Als de groene parameters gedaald zijn, is dit een teken van verminderde eerstelijnsafweer; het grondsysteem is beladen, belast, verslakt; de opruimingsfunctie is verzwakt - meest voorkomende klacht: vermoeidheid.
Rechts : Als dit BBRS gereactiveerd wordt, zien we in praktijk ontstekingsbeelden: de groene parameters stijgen - ontsteking is dus niet de ziekte zelf, maar het verweer ertegen ! De ontsteking 'ruimt' de ziekte op. Extreme ontsteking (in graad en/of duur) is echter abnormaal, en wijst op een blijvende oorzaak of verstoring.
De rode parameters zijn de weergave van alle taken die in het organisme met lipiden (vetten) te maken hebben: dat is een hele trapladder, te beginnen bij voeding, de opname ervan (darm en pancreas), verwerking (lever), uitvoer en distributie (bloedvaten) en last but not least het verbruiksniveau: proefondervindelijk hebben we vastgesteld dat het zenuwstelsel onder al zijn aspecten hier het belangrijkste station is: het verhaal over de vetten in ons lichaam is dus een heel stuk boeiender dan alleen maar navelstaren naar het cholesterol cijfer !
Links : Als de vetten te zwak scoren, is dit spijtiggenoeg niet met een dieetaanpassing op te lossen; het is bijna altijd een uiting van een te zwak reagerend zenuwstelsel (onder al zijn aspecten), en één van de meest constante elementen bij tal van vastzittende chronische ziektebeelden (chronische vermoeidheid in 't bijzonder).
Rechts : Als de vette tests te sterk scoren, is de voeding (aan de bron) steeds betrokken partij, maar de eindbestemming kan verschillen: vertering, lever, bloedsomloop, zenuwstelsel.
De blauwe parameters zijn een maat voor de ‘slimme’ functies die over ons biologisch evenwicht waken. ‘Slim’ omdat ze enkel bij de hogere diersoorten (de homo sapiens is een zoogdier) voorkomen en daar beschikken over een afweergeheugen: een beetje zoals de bestanden op de harde schijf van een computer. De blauwe parameters worden dan ook gedragen door de immunoglobulinen (IG), ‘geheugen-eiwitten’ bij uitstek. De paarse parameters hebben binnen deze groep van afweerstoffen echter ook een groot aandeel. Vereenvoudigend mogen we stellen dat de blauwe IG-tests vooral te maken hebben met ‘inwendige’ codes, hormonale functies (vooral bij vrouwen afleesbaar) enerzijds en erfelijke voorbeschiktheid anderzijds.
Links : Als het blauwe stelsel zwak scoort, denken we aan hormonale ontregelingen en/of onderdrukking van de verworven afweer.
Rechts : Bilans met oplopende blauwe tests (meestal in combinatie met paarse) kunnen zeer extreem afwijken: het gaat dan om het kenmerkende profiel van de zgn. auto-immuun aandoeningen (van allergie over reuma tot HIV).
De paarse parameters of breedband tests vormen een gemengde familie: hun ‘kleurgeaardheid’ is een laboratoriumkenmerk: de eiwitten die oiv. de paarse reagentia tevoorschijn treden, overlappen het ganse spectrum van zuur over neutraal tot alkalisch. Als markers van ons biologisch evenwicht kunnen wij ze echter wel uit mekaar houden: sommige ‘doen altijd mee’ met één van de andere groepen (bv Uranylnitraat = altijd ‘blauw’); andere ‘gedragen’ zich wisselend alnaargelang de groep waar ze samen mee optrekken (bv Natriumfosfowolframaat = blauw in gezelschap van blauw, maar rood in gezelschap van rood). Zo zijn er trouwens binnen de andere groepen ook enkele uitzonderingen, zoals dat bij elke biologische wetmatigheid voorkomt. Hoofdkenmerk van de paarse groep is niettemin hun relatie tot de immunoglobulinen (IG) (geheugen-eiwitten): in die zin zijn ze best naast de blauwe tests te plaatsen, maar de paarse uitdrukking van het afweergeheugen is hoofdzakelijk op de buitenwereld gericht (blauw = endogeen, paars = exogeen). Een uiterst belangrijk verband treffen we daarom aan in het orgaan dat op de meest intense wijze ons contact met die buitenwereld verzorgt: de darm (300 m² immuuncompetente oppervlakte !).
Links : Als de paarse scores gedaald zijn, denken we aan verworven afweerzwakte, dikwijls gepaard met verstoring van andere darmfuncties (onvoldoende vetopname, voedingsintolerantie).
Rechts : Als de paarse IG-tests samen met de blauwe zeer sterk oplopen, is de kans op auto-immuun aandoening groot; bij beperktere afwijkingen, is de darmimmuniteit weerom de eerste betrokkene. De zuiver paarse immunoglobulinen zijn zowat de grootste die ons afweerapparaat fabriceert: die werken bijna letterlijk ‘bezwarend’ en we zien hier dan ook een merkwaardig verband met ziektebeelden die we onder de noemer ‘verhardingstendens’ kunnen rangschikken.
Bij al deze aandacht voor de diagnostische ontleding van het profiel mogen we niet uit het oog verliezen dat het Proteomis-bilan oorspronkelijk bedacht werd om met computerondersteuning aan behandeling te gaan doen. Dat is trouwens voor de meeste patiënten de hoofdbekommernis.
In eerste instantie krijgen we een geautomatiseerd voorstel. Van een lijst van meer dan 1000 kruiden en mineralen werd door zorgvuldige registratie bijgehouden welk effect zij op de afwijkingen van de afzonderlijke tests hebben. Het Proteomis-computercentrum kan daarom met complexe berekening voor elk profiel de theoretisch optimale middelen voorstellen, uitgaand van een selectie van de meest afgeweken tests. Elk bilan bevat een voorstel met één of meerdere plantaardige, minerale en aromatische middelen, ‘op maat’ van de afwijkingen uitgekozen. Het zou aanmatigend zijn te beweren dat dit ‘voorschrift’ borg staat voor genezing. Het komt uiteraard de behandelende arts toe dit voorstel te beoordelen in ’t raam van de totale behandelingsstrategie, in overleg met de patiënt de praktische modaliteiten ervan te bespreken en er de verantwoordelijkheid voor op te nemen.
In tweede orde zijn er een aantal biologische (bv homeopatische) ‘Proteomis-specifieke’ geneesmiddelen ontwikkeld, die aan enkelvoudige tests of families van tests verwant zijn, en desgevallend kunnen gebruikt worden. Dat zal dikwijls nodig blijken bij linker afwijkingen in het profiel, als bepaalde lichaamsfuncties om bijzondere ondersteuning vragen.
Tenslotte leidt het Proteomis-bilan tot een uitwisseling van expertise tussen de artsen die er gebruik van maken: de brede waaier van biotherapeutica en methodes van de natuurgeneeskunde (in Duitsland gebruikt men de zoveel juistere term 'ervarings-geneeskunde'), zowel als allopatische geneesmiddelen van de klassieke geneeskunde kunnen aan het bilan worden getoetst. Hun gebruik kan daarom veel gerichter en objectiever gebeuren, dwz minder of niet afhankelijk van de subjectieve klacht of het oppervlakkige symptoom.